top of page
Edited Image 2014-4-30-15_2_53.png

EEN ROBUUST PROGRAMMA

Voor de BSA (Brede School Academie) stelden de ontwikkelaars destijds een nieuw curriculum samen, dat moest voldoen aan twee eisen: het moest ‘bewezen’ effectief zijn en het moest inspirerend zijn. Diezelfde eisen hanteren we voor het Top VVE curriculum. Voor Top VVE is het echter niet nodig om een nieuw curriculum te ontwikkelen: de inhoud van bestaande programma’s biedt over het algemeen een adequate basis voor Top VVE, aan te vullen met enkele vernieuwingen. Door aan te sluiten op bestaande programma’s anticiperen we bovendien op de mogelijkheid om Top VVE op termijn breed in te voeren op locaties waar met verschillende programma’s wordt gewerkt. 

Het centrale doel van het programma is om de taal- en denkontwikkeling van jonge kinderen te stimuleren, door de natuurlijke nieuwsgierigheid van jonge kinderen aan te spreken. We richten ons specifiek op taal en denken, omdat deze facetten van de cognitieve ontwikkeling sterk bepalend zijn voor de onderwijskansen van kinderen en omdat veel programma’s nu juist op dit punt onvoldoende resultaten laten zien. Het ontwikkelde programma heeft de werktitel SCIENCE, wat refereert aan:

- het gericht en bewust stimuleren van taal- en denkvaardigheden van kinderen

- de nauwe samenwerking tussen uitvoerders en wetenschappelijk onderzoekers in de Top VVE locatie (zie ook art. 9).

Aanvullend op de bestaande programma’s stellen we een aantal innovaties voor, die helpen om een omgeving te scheppen die nieuwsgierigheid stimuleert. Dit zijn de volgende aanvullingen:

1. Taal en denken: Speel Goed en werken met leervragen 

 

Het spel van jonge kinderen is de motor van hun ontwikkeling. Bepaalde soorten speelgoed lenen zich er bij uitstek voor om met kinderen verschijnselen uit de wereld van natuur en techniek te onderzoeken. In een recente publicatie Speel Goed (De Lange e.a., 2013) worden verschillende voorbeelden van dergelijk speelgoed beschreven, zoals een periscoop, kralenkettingen, een luchtspuit en treintjes. De auteurs gaan in op specifieke (natuurwetenschappelijke) kenmerken van het speelgoed en beschrijven wat voor gesprekken kunnen plaatsvinden tussen volwassen en kinderen die gezamenlijk de 13 mogelijkheden van het speelgoed verkennen.

 

Het blijkt dat dergelijk speelgoed zich uitstekend leent voor: 

• het creëren van authentieke speelleersituaties (kinderen zijn dol op dit speelgoed)

• het voeren van gesprekken waarin ‘academische taal’ wordt gebruikt (Henrichs e.a.) 

• het voeren van gesprekken met de kenmerken van ‘sustained shared thinking’ (de volwassene daagt hierbij de kinderen uit om na te denken, verbanden te leggen en logisch te redeneren en argumenteren)

 • het integreren van taalstimulering in betekenisvolle contexten.

In Top VVE wordt het gebruik van dergelijk speelgoed en het daarbij voeren van ontwikkelingsstimulerende gesprekken een centraal onderdeel van het programma.

 

De rol die de professional hierbij kan spelen wordt opgenomen in het initiële scholingsprogramma (1).

 

Een andere toevoeging aan het programma is het werken met leervragen, zoals dat is ontwikkeld binnen De Taallijn. Werken met leervragen is activiteit voor kleuters, waarbij de kinderen onder leiding van de leerkracht op onderzoek gaan, bijvoorbeeld naar kriebelbeestjes. De activiteiten spelen zich deels buiten, deels binnen af. De onderzoeksactiviteit vormt een authentieke context voor observaties, analyses, hypotheses, argumentaties en conclusies. Voor deze activiteit wordt in de groep een ‘ontdekhoek’ ingericht. 

2. Zelfsturing (‘executieve functies’)

 

Steeds meer onderzoek wijst op het belang van zelfsturing (ook wel executieve functies genoemd) voor schoolsucces. Als kinderen zich op jonge leeftijd al leren concentreren en het normaal vinden om hun taakjes af te maken, dan hebben ze daar profijt van op de basisschool. Ook voor een voorspoedige loopbaan na school is het belangrijk dat iemand zich niet snel laat afleiden en gemotiveerd aan het werk blijft. Deze zelfsturingsvaardigheden, of ‘executieve functies’, zijn een relatief nieuw onderwerp in de VVE-sector, dat nog niet in al zijn facetten en consequenties is onderzocht. We beschouwen dit als een mogelijk krachtige VVE-innovatie, die onder begeleiding van onderzoekers zal worden uitgevoerd en onderzocht in de Top-VVE-aanpak (zie ook art. 9).

 

In de huidige VVE-praktijk is er nauwelijks aandacht voor zelfsturing. Pedagogisch medewerkers zijn wel in staat om grenzen te stellen en kinderen duidelijk te maken wat wel en niet mag, maar dat is iets anders dan kinderen leren om hun eigen gedrag te reguleren. Bestaande VVE-programma’s geven daar geen suggesties voor. En ook de opleidingen krijgt dit onderwerp geen aandacht: het is bijvoorbeeld niet opgenomen in de specialisatie Jonge Kind op de Pabo en ook niet in de eerste concepten van een nieuw Kwalificatiedossier voor pedagogisch medewerkers (3). Toch zijn er verscheidene redenen waarom zelfsturing opgenomen zou moeten worden in een Top-VVE-aanpak. Ten eerste is een goede werkhouding bevorderlijk voor het leren. Daarmee past het bevorderen van zelfsturing ook bij de ambitie om meer opbrengstgericht te werken. Ten tweede kan aandacht voor zelfsturing een oplossing helpen bieden voor het veelvoorkomende probleem van slecht geconcentreerde leerlingen, die niet alleen zelf minder leren, maar ook de taakgerichte sfeer in de groep belemmeren. Ten slotte sluit aandacht voor zelfsturing ook aan bij het huidige beleid voor talentontwikkeling, want zelfdiscipline blijkt minstens zo essentieel voor het realiseren van talenten als erfelijke aanleg. Een training waarin de vertaalslag van de theorie naar de Nederlandse VVE-praktijk is gemaakt is reeds voorhanden, onder de titel De Kleine Kapitein (Sardes). Deze training baseert zich mede op ‘Tools of the Mind’, een effectief programma voor het bevorderen van executieve functies dat is ontwikkeld in de VS (3).

 

3. ICT en nieuwe media 

 

Kinderen spelen al van jongs af aan met tablets en smartphones (Iene Miene Media, 2013). Jonge kinderen kijken vooral filmpjes of doen spelletjes. Bellen en chatten komen beperkt voor, vaak samen met de ouders. Vanaf een jaar of 6 gaan kinderen ook zoeken naar informatie, meestal voor/op school. Ouders staan hier over het algemeen positief tegenover. Zij zien hun kinderen vaardigheden ontwikkelen en kennis opdoen. Onderzoek laat zien dat het gebruik van nieuwe media positieve effecten kan hebben op de taalontwikkeling. Smeets (2012) toont dit aan voor het gebruik van prentenboekenapps. Interactie tussen het kind en de app is daarbij belangrijk, vooral rond vragen. Ook digitale prentenboeken, met name geanimeerde digitale prentenboeken, kunnen zeer effectief zijn, vooral voor de ontwikkeling van woordenschat en verhaalbegrip (De Jong e.a.) 

 

Een extra voordeel is dat dit soort boeken ook thuis ingezet kan worden, waar kinderen samen kunnen kijken met de ouders. Digitale media zijn ook geschikt om de ontwikkeling van fonemisch bewustzijn te bevorderen. Voor dat doel gaan we werken met het programma Letters in beweging, dat is ontwikkeld door Universiteit Leiden. Waar ouders het gebruik van nieuwe media door hun kinderen veelal toejuichen, aarzelen de instellingen. Ondanks de bewezen educatieve waarde van digitale media, blijkt dat VVE-instellingen deze niet systematisch inzetten.

 

pm'ers en leerkrachten weten dat de  kinderen thuis al veel televisie kijken en met tablets spelen en willen voorkomen dat de kinderen teveel ‘voor het scherm zitten’. (Daar komt overigens bij dat in voorschoolse instellingen vaak de infrastructuur ontbreekt om digitale media in te zetten.) Ouders en VVE-uitvoerders blijken dus te verschillen in hun kijk op het gebruik van digitale media door jonge kinderen. Binnen TOP-VVE pakken de VVE-instelling en ouders het gebruik van digitale media gezamenlijk op. Dit betreft met name het gebruik van apps en websites (bijv. voor digitale prentenboeken). Dit vereist: 

• uitwerken van een afgestemde aanpak voor gebruik van media thuis en in de instelling

• selectie van geschikte apps en websites 

• scholing van pm'ers en ouders in het omgaan met nieuwe media voor kinderen, met specifieke aandacht voor supervisie, gezamenlijke beleving, actieve begeleiding (samen doen), restrictieve begeleiding (regels stellen), monitoring en technische restricties (parental control opties

 

  1. zie ook K. Broekhof (2013), ‘Speelgoed, taal en denken’, Kiddo 4

  2. Jepma e.a. (2014) Het jonge kind 360, zie ook Aarssen e.a., (2010), zelfregulatie als basis voor de ontwikkeling van het jonge kind

  3. De geanimeerde digitale boeken van Bereslim, die ontwikkeld zijn door Molendrift en Universiteit Groningen, zijn hier geschikt voor (zie ook Broekhof en Cohen de Lara (2007), Levende boeken: zo werkt dat!).

bottom of page